Een vergelijking tussen het coöperatieve en socratische gesprek

Het coöperatieve gesprek is schatplichtig aan de traditie van de socratische gespreksvoering, maar het kent ook een aantal grote verschillen.  

Het Socratisch gesprek: zandloper

Het socratische gesprek ziet er in schema uit als een zandloper. Bovenin staat een onderzoeksvraag. Kort daaronder een voorbeeld waarin de vraag speelt. De uitwerking van het voorbeeld culmineert in een hittepunt (het midden van de zandloper): hier draait het voorbeeld om. Daarna gaat het om de argumentatieve onderbouwing of rechtvaardiging voor de handelwijze in het voorbeeld. Tot slot zoeken de deelnemers aan het socratisch gesprek naar consensus over de gegeven antwoorden op de onderzoeksvraag (onderaan de zandloper).
In het socratisch gesprek stelt met name de gespreksleider de vragen. Hij ‘dwingt’ de deelnemers om argumenten en argumentatiestructuren te verduidelijken. Het uiteindelijke doel is onderbouwing van beweringen en oordeelsvorming (maar pas nadat aanvankelijk de oordelen zijn uitgesteld). Er wordt een standpunt ingenomen.

Het coöperatieve gesprek: golf

Het coöperatieve gesprek kenmerkt zich door de reactie-vraagstructuur die als een golfbeweging door het hele gesprek gaat. In het coöperatieve gesprek zijn alle deelnemers vragenstellers. Een eventuele analyse van argumenten is een groepsproces. De gespreksleider bewaakt de reactie-vraagstructuurbiedt waar nodig ondersteuning bij het stellen van vragen en zorgt dat de onderzoeksvraag niet uit beeld verdwijnt.
Het uiteindelijke doel van het coöperatieve gesprek is om met een gezamenlijk denkproces de verschillende ideeën- en belevingswerelden die een vraag oproept volledig in beeld te brengen. Daarna formuleren de deelnemers een drijfpunt.

De casus

Binnen het socratische gesprek is een casus een ‘must’. Ieder argument moet op zijn geldigheid getoetst worden in een concrete situatie, de casus. Belangrijk is dat de situatie voltooid verleden tijd is; het socratisch gesprek is altijd een terugblik. In het coöperatieve gesprek is een casus een optie. De casus hoeft bovendien niet afgerond te zijn. Het coöperatieve gesprek wil immers niet een standpunt innemen, het schetst bij voorkeur een handelingsperspectief als uitkomst. Het coöperatieve gesprek kan zowel evaluatief als oriënterend zijn.
Zonder casus zullen de deelnemers de onderzoeksvraag benaderen vanuit hun eigen (niet expliciet gemaakte) ‘verhaal’. Dat kan een extra versnelling en betrokkenheid geven in het denkproces. Zolang de gespreksleider de reactie-vraagstructuur goed bewaakt, kunnen de deelnemers onmogelijk in hun eigen ervaringen en denkspoor blijven hangen; ze kiezen vanzelf een gezamenlijk denkspoor. De onuitgesproken ‘verhalen’ resoneren wel in het denkproces, zorgen zelfs voor betrokkenheid van de deelnemers, maar hinderen het coöperatieve denkproces niet.

De waardering van argumenten en doelstelling

Het socratische gesprek focust vrijwel volledig op de verheldering van argumenten en argumentatiestructuren, wat vaak neerkomt op de ontmaskering van hun geldigheid. Als deelnemer word je, bij wijze van spreken, argumentatief uitgekleed door de ander(en).
In het coöperatieve gesprek spoor je eerst en vooral zelf je niet-weten op, doordat je zelf een vraag stelt bij je eigen bewering. Niet-onderbouwde beweringen of wazig taalgebruik zijn toegestaan. Ook deze kunnen het denkproces verder helpen, bijvoorbeeld doordat ze een drijfveer aan het licht helpen bengen of doordat ze een nieuw perspectief openen. Dat past helemaal binnen de opzet; met de reactie-vraagstructuur bewegen de deelnemers niet zozeer naar standpunten, maar naar nieuwe vragen en bredere perspectieven.